Abstract
Lang, lang geleden werd de planeet getiranniseerd door een gigantische draak. De draak was groter dan de grootste kerk en was bedekt met dikke, zwarte schubben. Zijn rode ogen gloeiden van haat en uit zijn verschrikkelijke bek stroomde onophoudelijk stinkend, geelgroen slijm. Hij eiste van de mens een ijzingwekkend eerbetoon: om zijn enorme honger te stillen, moesten er iedere avond bij het vallen van het duister tienduizend mannen en vrouwen aan de voet van de berg, waar de draak-tiran woonde, afgeleverd worden. Soms slokte de draak deze arme zielen gelijk op; soms sloot hij ze echter op in de berg waar zij maanden of jaren wegkwijnden totdat zij uiteindelijk opgegeten werden