Abstract
Een van de meest opwindende ontwikkelingen in de Engelstalig filosofische wereld van de laatste decennia is vermoedelijk wel de herleving van de godsdienstfilosofie. Deze leek begraven omdat de godsdienst zelf, m.n. het Christendom, begraven leek onder een vracht van beschuldigingen, zoals de neopositivistische negatie van de zinnigheid van godsdienstige taal; of Sartre’s stelling dat de godsdienst de mens van zijn authenticiteit berooft; of de Freudiaanse gedachte dat godsdienst een neurose is; of de Marxistische mening dat de godsdienst de mens vervreemdt van de maatschappelijke erkelijkheid. Voorzover godsdienstfilosofie — laten we zeggen tot in de zestiger jaren — mogelijk leek en werkelijkheid was, dan voornamelijk als godsdienstkritiek